Across
- 2. Niet hij, maar ...
- 3. Als je hebt gewonnen, dan win je een ...
- 5. Een teken dat zegt 'Die kant op'
- 6. Hiermee kun je boetseren
- 10. Een ander woord voor vrolijk
- 11. Vroeger schreven ze hiermee op het schoolbord
- 12. Niet een jongen, maar een ...
- 13. Een lekkernij. Als je niet oppast dan smelt het
- 16. In het weekend hoef je niet naar school, dan ben je ...
- 17. De koe staat in de ...
- 18. Een soort groot doek op een schip
Down
- 1. Niet zij, maar ...
- 2. De verleden tijd van zeggen
- 4. Niet arm, maar ...
- 5. Als je bent gevallen dan heb je ...
- 7. Een aantal namen onder elkaar vormen samen een ...
- 8. Een rode, zoete vrucht met een groen kroontje
- 9. Niet groot, maar ...
- 11. Iets niet kunnen vinden of verloren zijn
- 12. De maand na april en voor juni
- 14. Niet ik, maar ...
- 15. Een doek om de vloer mee schoon te maken
- 16. Een getal na vier en voor zes
