Woordenschat taal blok 2

1234567891011121314151617181920
Across
  1. 5. Uitleggen
  2. 6. Gekozen groep mensen die zeggen wie het beste is
  3. 9. Dichterbij en groter in beeld
  4. 10. Als ik het zeggen mag
  5. 12. Bepaald soort persoon
  6. 13. Zeggen wat je niet goed vindt
  7. 14. Speciale ruimte voor het maken van radio of tv-programma's
  8. 15. Helemaal niet
  9. 16. In je hoofd opslaan
  10. 19. Man of vrouw die een tv- of filmcamera bedient
  11. 20. Zeuren en klagen
Down
  1. 1. Redden of klaarspelen
  2. 2. Veel beter zijn in iets dan anderen
  3. 3. Voor een publiek mooi of op een bepaalde manier iets zeggen
  4. 4. Tekst van een lied
  5. 7. Hoe je eruit ziet
  6. 8. De plek van waaruit je iets doet
  7. 11. Groot apparaat waarmee je filmt wat later op tv komt
  8. 17. Manier waarop je het zegt
  9. 18. Regelmatig of vaak