Across
- 2. het is, dat is (spatie = - )
- 3. de jongen
- 13. groot
- 15. voorstellen
- 17. de hobby
- 18. Nederlands
- 20. de vriendin
- 23. klein
- 24. de bus
- 25. revoir tot ziens
- 26. maar
- 27. de stad
- 31. hier is, hier zijn
- 32. het huis
- 33. nu
- 35. mevrouw
- 36. wie?
- 40. dag
- 42. de minuut
- 44. jij heet (spatie = - )
- 45. de jongen
- 47. ook
- 49. dan, dus
- 51. tennis
- 57. het adres
- 59. ik heet (spatie = - )
- 61. sportief
- 62. de tuin
- 64. ? hoe?
- 66. de zee
- 69. (f) de school
- 70. nieuw
- 71. het meisje
- 73. leuk
- 74. de straat
- 75. de voornaam
- 77. en jij? (spatie = - )
- 78. en
Down
- 1. het zwembad
- 4. kijken naar
- 5. wonen
- 6. tevreden, blij
- 7. ? hoe gaat het? (spatie = - )
- 8. de klas
- 9. Frans
- 10. er is, er zijn (spatie = - )
- 11. Frankrijk
- 12. tot later (spatie = - )
- 14. in de brugklas (spatie = - )
- 15. dicht bij (spatie = - )
- 16. geweldig
- 19. de wijk
- 21. meneer
- 22. de nationaliteit
- 26. ik?
- 28. in
- 29. de leeftijd
- 30. met
- 34. nee
- 37. heel, erg
- 38. het dorp
- 39. daar, daarginds (spatie = - )
- 41. mooi, leuk
- 43. het land
- 46. ja
- 48. hoi
- 50. waar?
- 52. de achternaam
- 53. aardig
- 54. hij heet (spatie = - )
- 55. goed
- 56. ik stel je voor (spatie = - )
- 58. van
- 60. bedankt
- 63. de vriend
- 65. of
- 67. (m) het appartement
- 68. de middelbare school (klas 1, 2, 3)
- 72. daar is, daar zijn
- 76. ver